werkwoordspelling D of T ? oefening 23

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
bereiden Moeder heeft het eten .
vinden Mijn oom het fijn als ik hem help.
verbranden Hij al het hout.
verbrandenHet hout is zwart.
verbranden jouw vader vorige week ook al hout?
verbranden Mijn vader nooit hout.
misten Het was nevelig, het die dag heel erg.
missen Gisteren hij zijn pen.
vertellen Ik heb alles aan mijn moeder .
opluchten [v.t.] Dat enorm op.