werkwoordspelling D of T ? oefening 20

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
gebeuren Wat daar?
heten Er was eens een kabouter, die Pim .
worden [v.t.] - benoemen Hij in die functie .
bestellen Heb je dat boek al ?
strijden De soldaat tegen de vijand.
broeden Vorig jaar er nog een lijster in onze tuin.
uitscheldenWaarom Henk jou steeds uit?
uitscheldenHij jou vroeger toch nooit uit?
ontvreemden De juwelen zijn weer terecht.
verschroeien Door die vlam is mijn haar .