werkwoordspelling D of T ? oefening 19

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
gebeuren Er is een ongeluk .
gebeuren hier vaak een ongeluk?
benoemen Er is een nieuwe burgemeester .
uitrusten Mijn nichtje was moe. Zij even uit.
aanvaarden Ik heb die functie .
rijden - verbreden Die vrachtauto over de weg.
heten [v.t.] Hoe dat meisje ook alweer?
worden [v.t.] - verbrandenHet huisvuil .
aankleden In de winter jij je warm aan.
aankleden hij zich vorige week ook warm aan?