volgende
=>
werkwoordspelling D of T ? oefening 18
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
besnuffelen
Die hond
mijn jas.
barsten
De
vaas gooi ik weg.
barsten [v.t.]
Wanneer
hij?
timmeren
Mijn vader
voor mij een hok.
verbeelden
Wat
hij zich wel!
eten
Al
kwam hij de trap af.
onthouden - vinden
Als je dit
,
ik je knap.
overwoekeren [v.t.]
De planten
het pad.
antwoorden
Waarom
je me niet?
antwoorden
Gisteren
je me ook al niet.
controleer
Hint
OK
volgende
=>