werkwoordspelling D of T ? oefening 14

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
herstellenMijn broer is weer helemaal van zijn verkoudheid.
herstellenHij altijd snel.
verstellenMoeder heeft de kleren . (= gerepareerd)
luidenAls de bel , gaan we naar binnen.
verhuizenJan is naar Groningen .
vermoedenMijn buurman dat we sneeuw krijgen.
meebrengen [v.t.]De kinderen bloemen mee voor de zieke.
hoesten [v.t.]De zieke de hele dag.
betalenIk heb jou twee euro te veel .
verlengenIk heb de boeken weer een week .