herstellen | Mijn broer is weer helemaal van zijn verkoudheid. |
herstellen | Hij altijd snel. |
verstellen | Moeder heeft de kleren . (= gerepareerd) |
luiden | Als de bel , gaan we naar binnen. |
verhuizen | Jan is naar Groningen . |
vermoeden | Mijn buurman dat we sneeuw krijgen. |
meebrengen [v.t.] | De kinderen bloemen mee voor de zieke. |
hoesten [v.t.] | De zieke de hele dag. |
betalen | Ik heb jou twee euro te veel . |
verlengen | Ik heb de boeken weer een week . |