werkwoordspelling D of T ? oefening 12

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
vernielenIk wil niet dat je mijn fiets .
woedenBij de brand, die in ons huis , ging alles verloren.
verlengen - wordenIk hoop dat onze vakantie .
neerstortenWat gaf het een harde klap, toen de toren .
gierenDe auto kwam de bocht om.
leidenDie oude man een armoedig bestaan.
aanhoudenAls de regen , kunnen we niet buiten spelen.
opvoedenZij haar kinderen goed op.
bepalenVader of ik naar de film mag.
bepalenDat heeft hij al jaren .