werkwoordspelling D of T ? oefening 11

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
Let op!! In een lange zin zitten soms twee persoonsvormen!
verwaarlozenHij zijn huis erg.
verwaarlozenWaarom heeft hij zijn huis zo ?
broedenWe zagen een kievit, die op vier eieren .
bevinden - afbrandenWaar hij zich, toen het huis ?
verbredenHet pad was te smal. Mijn vader het pad gisteren.
verbredenNu is het pad .
verbredenHet pad is wel mooi geworden.
slapenDe baby lag in de wieg.
berichtenPetra ons gisteren dat ze niet komt.
besnuffelenOnze hond altijd de gasten.