trachten | Ik hem gisteren tegen te houden. |
bedienen | Wie vandaag de gasten? |
bedienen | Marleen heeft ze gisteren al . |
antwoorden | Hij altijd beleefd op mijn vragen. |
missen | Gisteren ik de trein. |
misten | Het weer was niet best. Het heel erg. |
slachten | In november men vroeger vaak koeien. |
verplichten | Rekenen en taal zijn vakken. |
verplichten | Mijn moeder mij vorige week mijn kamer op te ruimen. |
vinden [v.t.] | Vader het beter dat ik thuisbleef. |
|