werkwoordspelling D of T ? oefening 4

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
trachtenIk hem gisteren tegen te houden.
bedienenWie vandaag de gasten?
bedienenMarleen heeft ze gisteren al .
antwoordenHij altijd beleefd op mijn vragen.
missenGisteren ik de trein.
mistenHet weer was niet best. Het heel erg.
slachtenIn november men vroeger vaak koeien.
verplichtenRekenen en taal zijn vakken.
verplichtenMijn moeder mij vorige week mijn kamer op te ruimen.
vinden [v.t.]Vader het beter dat ik thuisbleef.