betekenen | Wat dat woord? |
stranden | Het schip werd door de bemanning verlaten. |
verwarmen | Die kachel het hele huis. |
veranderen | Waarom hij steeds zijn kamer? |
overnachten | Vorige week ik bij mijn oma. |
vergroten [v.t.] | De fotograaf de foto. |
uitspreiden | Hij de deken uit over de grond. |
rondleiden | De gids ons gisteren rond in het Muiderslot. |
neerstorten | Het vliegtuig is gisteren gevonden. |
staan [v.t.] | Nora al een kwartier op je te wachten. |
|