werkwoordspelling D of T ? oefening 2

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
betekenenWat dat woord?
strandenHet schip werd door de bemanning verlaten.
verwarmenDie kachel het hele huis.
veranderenWaarom hij steeds zijn kamer?
overnachtenVorige week ik bij mijn oma.
vergroten [v.t.]De fotograaf de foto.
uitspreidenHij de deken uit over de grond.
rondleidenDe gids ons gisteren rond in het Muiderslot.
neerstortenHet vliegtuig is gisteren gevonden.
staan [v.t.]Nora al een kwartier op je te wachten.