werkwoordspelling D of T ? oefening 1

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
vindenJe het vast wel goed.
brandenGisteren het vuur goed.
aanspoelenLangs de kust nu veel hout aan.
rijdenDie auto veel te hard.
aaienHeb jij mijn hond ?
aanbrandenHet vlees aan.
brandenDe kachel nu lekker.
brandenGisteren hij ook al zo goed.
verdunnenHij de verf met terpentine.
bevreemdenDat mij niet.