Oefenen met werkwoordspelling 38

  
werkwoorden
Vul in.
Als ik hem was (besteden - v.t.) ik mijn geld beter.
De (aanbranden - bijv.nw. ) pap was niet te eten.
Wij ( vinden - v.t.) dat Ali aardig ( opknappen - v.t.) .
De jongen (hoesten - v.t.) veel te veel.
De vieze lucht (verspreiden - v.t.) zich over de stad.
De minister was (verhinderen - volt.dw.) de vergadering bij te wonen.
Ik (korten - v.t.) de tijd met een kruiswoordpuzzel.
De secretaresse (verbinden - v.t.) me met de directeur.
Onze poes (drinken - t.t.) graag (verdunnen - bijv.nw.) melk.
Als je het goed (beschouwen - t.t.) , is hij verkeerd bezig.
Dit eten (zijn - v.t.) te sterk (kruiden - volt.dw.) .
Vader (maken - v.t.) zijn (verstoppen - bijv.nw.) pijp schoon.
De (aanvaarden - bijv.nw. ) bouwopdracht is nog niet (uitvoeren - volt.dw.) .
De verzekering (vergoeden - v.t.) de (aanrichten - bijv.nw.) schade.
De (bevriezen - bijv.nw.) leiding (worden - v.t.) door de loodgieter
(ontdooien - volt.dw.) .


Vul in.
De bommen (verwoesten - v.t.) de hele streek.
De hond (redden - t.t.) het te water (raken - bijv.nw.) meisje.
Ik (branden - t.t.) van verlangen om op reis te gaan.
De (poten - bijv.nw.) aardappelen zijn allemaal (bevriezen - volt.dw.) .
Wie (durven - t.t.) over deze sloot te springen?
Deze man (spelden - t.t.) me steeds iets op de mouw.
Hoe (heten - v.t.) het meisje ook weer, dat zo mooi (spelen v.t.) ?
Het virus (besmetten - v.t.) veel mensen.
(Denken - t.t.) u, dat de zieke spoedig (herstellen - volt.dw.) zal zijn?
Tussen het puin van het (instorten - volt.dw.) huizen (zoeken - v.t.) men naar slachtoffers.
Het ijs (kraken - v.t.) en (barsten - v.t.) onder onze voeten.
De verzekering (vergoeden . t.t.) al de (aanrichten - bijv.nw.) schade.
In onze tuin (broeden - t.t.) een lijster.
Ik (begrijpen - t.t.) niet hoe jij al die telefoonnummers (onthouden - t.t.) .
De kinderen (watertanden - v.t.) bij het zien van zoveel lekkers.