Het (lichten - v.t.) al de hele avond, maar de bui (drijven v.t.) over. |
Het (ontvolken - bijv.nw. ) gebied (zien - v.t.) er triest uit. |
Toen we ons verslapen ( hebben - v.t.) , ( wassen - v.t.) we ons snel en (aankleden - v.t.) we ons vlug aan. |
Onze buren (twisten - t.t.) over de erfafscheiding. |
( Verheugen - t.t.) jij je nu al op de vakantie? |
( Vermoeden - t.t.) je dat hij vandaag zal komen? |
Toen het vogeltje uit het nest (vallen - v.t.) , (spreiden - v.t.) het zijn vleugels en (landen - v.t.) op het gras. |
( Verbieden - t.t.) je vader je wel eens? |
( Bloeien - t.t.) deze bloem alleen in het voorjaar? |
Vroeger (lusten - v.t.) ik geen witlof, maar nu (zijn - t.t.) ik er dol op. |
Het (misten - v.t.) zo erg, dat de vliegtuigen niet (kunnen - v.t.) vertrekken. |
Wij (missen - v.t.) daar de aansluiting. |
( Fluiten - teg.dw. ) (fietsen - v.t.) Bram naar school. |
Het (restaureren - bijv.nw.) huis (zien - v.t.) er prachtig uit. |
De rechter (vonnissen - t.t.) conform de eis. |
|