Oefenen met werkwoordspelling 32

  
werkwoorden
Vul in.
De juf (overhoren - t.t.) de groep de aardrijkskundeles.
De (planten - bijv.nw.) struiken (slaan - v.t.) snel aan.
De jongen (gissen - v.t.) steeds naar de antwoorden.
(Gieren - onvolt.dw.) (komen - v.t. ) het vliegtuig nar beneden.
Deze man (hebben - t.t.) zijn vriend in koelen bloede (vermoorden - volt.dw.) .
De voorzitter (ondertekenen - t.t.) de notulen van de vergadering.
De (bemesten - bijv.nw.) grond (stinken - v.t. ) een uur in de wind.
(Branden - onvolt.dw.) (storten - v.t. ) het vliegtuig neer .
De maaltijd die men (bereiden - v.t.) was heerlijk.
(Hebben - t.t.) jij je daar ook zo aan (storen - volt.dw.) ?
De kapitein (spelden - v.t.) met trots de onderscheiding op.
De (rijzen - bijv.nw.) bezwaren (worden - v.t. ) naast ons (neerleggen - volt.dw.) .
Alles (verwoesten - onvolt.dw.) (trekken - v.t. ) de vijand zich terug.
Wanneer (verbreden - t.t.) vader de stoep voor ons huis?
De vijf jaar geleden (oprichten - bijv.nw.) vereniging (vieren - v.t.) feest.

De politie (hebben - t.t.) na enkele waarschuwingen de jongens naar het bureau (brengen - volt.dw.) .
(Huilen - onvolt.dw.) (lopen - v.t.) het kind naar zijn zusje.
Hij (hebben - t.t.) een heleboel goede ideeën te berde (brengen - volt.dw.) .
(Vergoeden - v.t.) je zelf de schade of , (vergoeden - t.t.) je verzekering alles?
De rekening (zullen - t.t.) zo spoedig mogelijk worden (toesturen - volt.dw.) .
Het (storten - bijv.nw.) bedrag (bedragen - v.t.) meer dan duizend euro.
Wij (branden - t.t.) van verlangen onze broers terug te zien.
(Troosten - onvolt.dw.) (leggen - v.t.) zij een arm om hem heen.
De voorzitter (hebben - t.t.) de jubilaris bereid u morgen te helpen.
Hoeveel (kosten - t.t.) de cd die je voor Anna (kopen - v.t.)?
Gisteren (lezen - v.t.) wij dat boek uit.
Zij (vleien - v.t.) zich met de hoop, dat alles goed zou komen. (= o.v.t.t.)
(Schreeuwen - onvolt.dw.) (rennen - v.t.) de kinderen naar buiten.
De meisjes (vlijen - v.t.) zich in het weiland neer. (Ze gingen in het weiland liggen.)
Na (doen - bijv.nw.) arbeid (zijn - t.t.) het goed rusten.