Oefenen met werkwoordspelling 31

  
werkwoorden
Vul in.
De vaargeul is (dichtslibben - volt. deelw.) dichtgeslibd.
Amina (winnen - t.t.) een mooie prijs.
Bij deze zaak (krijgen - t.t.) men 5% korting, als men contant (betalen - t.t.) .
De pas (besproeien - bijv.nw.) tuin (zien - v.t. ) er mooi uit.
(Weten - t.t.) je dat er in deze struik een lijster (broeden - t.t. ) ?
Een pakje boter (kosten - v.t.) in de oorlog veel.
(Begrijpen - v.t.) jullie, waarom deze jongens zo (lachen - v.t. ) ?
Als je tijd (hebben - t.t.) (kleden - t.t. ) ik me vlug aan .
De (bevriezen - bijv. nw.) rozen (laten - v.t.) hun kopjes hangen.
Hij (missen - v.t.) de bus, omdat het zo (misten - v.t. ) .
Om zes uur (landen - v.t.) het vliegtuig bij Nice.
Eskimo's (leven - v.t. ) van de jacht en de visserij.
Mijn broer heeft zijn films te lang (belichten - volt.dw.) .
De (vergulden - bijv.nw.) lijsten werden (repareren - volt.dw.) .
Hassans werkstuk werd door iedereen (bewonderen - volt.dw.) .

Vul het voltooid deelwoord in.
(Hebben - t.t.) je de keuken weer eens (vernieuwen - volt.dw.) ?
Columbus heeft in 1492 Amerika (ontdekken - volt.dw.) .
Deze lijm (harden - t.t.) heel snel.
Vroeger (bemesten - v.t.) men het land met natuurlijke mest.
Het (besteden - bijv.nw.) bedrag (staan - v.t.) op de kassabon.
Het ijs (kruien - v.t.) en (brengen - v.t.) de dijken in gevaar.
De (aanrichten - bijv.nw.) (worden - v.t.) door de verzekering vergoed.
Waarom (bonzen - t.t) je zo hard op de deur?
Wij zijn (bereiden - volt.dw.) u morgen te helpen.
Martin (zetten - v.t.) zijn fiets nooit op slot.
(Weten - t.t.) je niet, dat de wolf van de hond (afstammen - t.t.) ?
Het (afbranden - bijv.nw.) afgebrande huis (kunnen - v.t.) niet hersteld worden.
Het (kopen - bijv.nw. ) pand (blijken - v.t.) helemaal verwaarloosd te zijn.
De ballon (belanden - t.t.) in de kruin van de boom.
De vieze lucht (verspreiden - v.t.) zich in de hele omgeving.