Oefenen met werkwoordspelling 30

  
werkwoorden
Vul het voltooid deelwoord in.
dragenDe motorrijder heeft een jas gedragen.
rijdenMijn broer heeft op de fiets .
klinkenMelodieën hebben in de stille avond .
onwerenHet heeft vannacht .
dragenMijn zus heeft een nieuwe jurk .
benuttenDe speler heeft de strafschop .
verzamelenJan heeft oude munten .
belovenHij heeft koeien met gouden horens .
afgelastenDe K.N.V.B. heeft alle wedstrijden .
belovenHij heeft mij ook iets moois .
vergissenIn die keuze hebben wij ons .
opererenDe chirurg heeft de patiënt .
flonkerenZijn ogen hebben .
bedervenZijn opmerking heeft mijn hele dag .
smedenDe smid heeft een stuk ijzer .

Vul het voltooid deelwoord in.
verzamelenWij hebben postzegels .
pratenMoeder heeft met de buurvrouw .
schietenDe jagers hebben veel wild .
troostenHaar bemoedigende woorden hebben hem .
lustenHeeft hij die sappige vruchten niet ?
veinzenHij heeft de vriendschap . (= doen alsof, huichelen)
trachtenDe brandweer heeft de brand te blussen.
aanrichtenDe storm heeft veel schade .
bevreemden - aannemenHet heeft mij , dat ze mijn voorstel niet hebben .
oplichtenDeze man heeft veel zakenlieden .
behartigenDe makelaar heeft mijn belangen slecht . (= er niet goed voor gezorgd)
ontvreemdenDe dief heeft de portemonnee .
uitbreidenEen regengebied heeft zich over ons land.
tobbenWaar heeft hij toch over ?
vermoedenJij hebt dit toch al lang .