Oefenen met werkwoordspelling 29

  
werkwoorden
Vul de onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd in. (o.t.t.t.)
badenHarry zal morgen in de zee baden.
bestrijdenDie mening ik heftig .
denken hij nog wel eens aan mij ?
verlichtenDe winkeliers hun straat mooi .
bestraffenDe leraar je niet met opzet .
vergrotenMen spoedig ons stadhuis .
verzekerenHet noodzakelijk zijn je koffers te .
bezorgenWij uw bestelling zo spoedig mogelijk .
antwoordenVader beleefd op de vragen van de pollitie .
bestrijdenDe sprinkhanen met vergif worden .
uitvoerenVliegtuigen deze operatie .
stemmenMen de piano morgen .
tegenvallenDat reisje je .
onthoudenAls je iets goed leert, je dat ook goed .
komenDe gevangenen weldra thuis .

Vul de onvoltooid verleden toekomende tijd in. (o.v.t.t.)
muilkorvenMijn broer zou gisteren onze hond .
bestedenJan veel geld aan z'n liefhebberij .
opstijgenHet vliegtuig direct weer .
goochelenDe goochelaar pluimen uit z'n hoed .
zijnHij de bekwaamste en geschiktste voor dat werk .
vergissenWij ons in de weg .
aanbellenElke morgen de melkboer bij ons .
berekenenDe slager te veel .
constaterenWij geen gebreken .
vervelen wij ons niet ?
zijnDe muzikanten erg moe .
gaan wij zingend naar huis ?
genietenHij van deze voorstelling .
staanOp deze tafel een vaas met bloemen .
trekken dit feest veel bezoekers ?