betasten | De blinde jongen betast de opgezette vogel. |
spuiten - branden | De brandweer met zes stralen en toch het gebouw helemaal uit. |
hoeden | De herder de schapen op de hei. |
worden | De schuur helemaal herbouwd. |
verwoesten | Een aardbeving het bergdorp totaal. |
zagen - timmeren | Piet en mijn broer . |
storten | De lawine met groot geweld naar beneden. |
zuchten - lezen | Ik en de som nog eens . |
vonnissen - gelasten | De rechter de dief en zijn gevangenneming . |
bevreemden - zijn | Het ons zeer dat hij niet aanwezig . |
slibben | De zeehaven langzaam dicht. |
krijgen | De krijgt een daverend applaus. |
nadenken - vinden | Als je goed , je het antwoord . |
bevreemden - zijn | Het me, dat je niet blij . |
komen | altijd eerlijk voor de waarheid uit, jongens! |
|