storten | Waardoor stort het vliegtuig naar beneden? |
verschaffen | De inbrekers zich toegang door de achterdeur. |
vinden | je het prettig om te gaan vissen? |
haasten | Wij ons naar het station. |
bespreken | Het parlement de zaak van alle kanten. |
stampvoeten | Het kereltje van drift. |
verwedden | Tijdens de paardenraces hij heel wat geld. |
vergissen | je je niet in deze opgave? |
spellen | Deze jongen het woord steeds verkeerd. |
vinden - weerlichten | Ik het eng, als het zo lang achtereen . |
spelden | Moeder een zoom in de jurk. |
vinden - opwinden | Ik het maar raar, dat jij je zo . |
bereiden | Vader een heerlijke maaltijd. |
lopen | De jongens door de gangen van het grote gebouw. |
blozen | Het meisje bij dat compliment. |
 |
| Vul de verleden tijd in. (v.t.) |
vermijden | Wij vermeden die gevaarlijke oversteek. |
dulden - voorzeggen | De leraar niet dat mijn vriend . |
bloeden | De gewonde hevig. |
fietsen | De kinderen door de regen naar school. |
kijken | Wij bij die opmerking een andere kant uit. |
misten - gaan | Het erg toen we naar huis . |
missen - moeten | Hij zijn portemonnee toen hij betalen. |
landen | Op Schiphol dinsdag veel vliegtuigen. |
uitbreken | In 1939 de Tweede Wereldoorlog . |
rondleiden | De matroos de passagiers het schip . |
zijn - lijden | Hij verdrietig dat de gewonde zo'n pijn . |
hoeden | De oude herder zijn kudde schapen. |
watertanden | Moeder en vader bij het zien van die prachtige caravan. |
slaan | De man de tentharingen in de grond. |
muilkorven | Mijn broer onze hond. | |