Oefenen met werkwoordspelling 19

  
werkwoorden
hele werkwoordhet voltooid deelwoord.
potenVader heeft de aardappels gepoot.
werkenMijn moeder heeft vandaag hard .
opzettenAbdoel had zijn tent .
schoppenKlaas had tegen de mooie vaas .
verstoppenDe boer heeft de hooivork goed .
stoppenVader is met roken .
botsenDe auto was tegen de muur .
kuchenVeel mensen hebben de hele morgen .
lukkenHet is me niet .
plukkenDe boer heeft deze week de appels .
bemoeienDeze jongen heeft zich met deze ruzie niet .
zorgenTijdens de vakantie hebben de buren voor onze planten .
ophelderenDe diefstal was vlug .
brandenPiet heeft zich aan de kachel .
versierenVader heeft voor m'n verjaardag de kamer .
zeggenDat heeft moeder nu al zo vaak .
dalenHet aantal rokers is de laatste tijd sterk .
antwoordenWaarom heb je niet op die vraag .
uitnodigenBen jij zondag ook op zijn verjaardag ?
luisterenHeb jij wel goed naar die opdracht ?
aannemenMoeder heeft het pakje van de postbode .
verlopenHet rijbewijs van mijn broer is .
omvallenDoor de storm is die boom .
winnenHij heeft de eerste prijs .
lachenWat hebben we om die clown .
doodbijtenDe hond van de buren heeft bijna alle kippen .
prijzenDe leraar heeft voor dit resultaat zijn klas .
scheppenGod heeft de wereld .
vouwenBij origami hebben de kinderen vogels .
hetenDeze winkel heeft vroeger anders .