Oefenen met werkwoordspelling 18

  
werkwoorden
hele werkwoordverleden tijd het voltooid deelwoord.
wandelenik wandeldeIk heb een uurtje gewandeld.
fietsenik Ik heb 15 kilometer .
halenjij Je hebt het pakketje toch wel ?
hopenhij Hij had op een voldoende .
landenzij Zij is op Schiphol .
wachtenwij Wij hebben uren .
reddenjullie Jullie hebben het , precies op tijd.
zettenzij Zij hebben al thee .
noemenik Ik heb hem Thijs .
werkenjij Je hebt er hard voor .
brandenhet Ik heb me aan de waterkoker .
rustenhij Ik heb een poosje .
lopenwij Ik ben naar mijn oma .
rijdenjullie Hij is naar München .
vergetenjij Ik ben hen te feliciteren.
verzendenik Ik heb drie pakjes .
schrijvenje Je hebt schitterend .
doenhij Ik heb de afwas .
komenjullie Jullie zijn keurig op tijd .
stelenik Hij heeft duizend euro .
leggende kip De kip heeft twee eieren .
blaffende hond Ze heeft de halve nacht .
gillenzij De kleuters in de speeltuin.
houdenik Ik heb vroeger kippen .
snijdenje Ik had me in mijn duim .
lezenik Ik heb deze week twee boeken .
verwachtenik Ik had dat nooit van haar .
schoppenik Hij heeft de bal in het doel .
verzamelenik Hij heeft alle documenten .
vindenzij Ze hebben geld op straat .