| lezen | Ik zal morgen dat boek lezen. |
| noemen | Wij zullen hem bij zijn naam noemen. |
| rooien | De boer volgende week de bieten rooien. |
| sorteren | Hij de aardappelen naar grootte sorteren. |
| vergroten | De fotograaf zal de foto . |
| vergeten | Wij zullen de oorlog niet . |
| horen | De kinderen dat verhaal van de meester horen. |
| hangen | Moeder dat schilderij in de gang hangen. |
| nemen | De speler zal de strafschop vakkundig . |
| repareren | De monteur zal de televisie morgen . |
| denken | Ben Pieter steeds aan die les denken. |
| lijden | Alle rozen door de vorst lijden. |
| lopen | Zal hij morgen met de collectebus ? |
| verbazen | Het zal me niets . |
| groeien | Op deze vervuilde grond geen plant groeien. |
Ik zou een boek gelezen hebben. In de toekomst zou ik het hebben uitgelezen. (v.v.t.t.) zou gelezen hebben is de voltooid verleden toekomende tijd (v.v.t.t.) |