noemen | De man heeft zijn naam genoemd. |
werken | Heeft je vader altijd in de tuin ? |
afbranden | Het huis is tot de grond toe . |
rusten | Tussen twaalf en twee uur 's middags hebben de Fransen . |
lopen | Wij hebben / zijn door de lange gang . |
doen | Mijn broertje heeft goed zijn best . |
antwoorden | De leerlingen hebben goed op de gestelde vragen . |
vinden | Gelukkig heeft Caroline dat niet erg . |
vergulden | De kunstenaar heeft de schilderslijst . |
houden | Kees heeft zijn feestje op woensdag . |
rondhangen | De jongens hebben de hele dag in het winkelcentrum . |
kneden | De banketbakker heeft het bladerdeeg . |
bezoeken | Mijn ouders hebben mijn oom en tante vaak . |
uitrusten | Wij hebben / zijn heerlijk . |
vinden | Hij heeft dat verschrikkelijk naar . |
In de meeste gevallen spreken we gewoon over een zin met een voltooid deelwoord. . Ik had een boek gelezen. Gisteren toen je mij zag, was het boek uit. Ik had het al een paar uurdaarvoor uitgelezen. Het lezen was voltooid. (v.v.t.)had gelezen is de voltooid verleden tijd (v.v.t.) |