Oefenen met werkwoordspelling 14

  
werkwoorden
De o.t.t. - de onvoltooid tegenwoordige tijd.
In de meeste gevallen spreken we gewoon over de t.t. de tegenwoordige tijd.
Ik lees een boek. Ik lees nu; op dit moment. Ik ben ermee bezig. Het boek is nog niet uit.
(o.t.t.)lees is de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
noemen De man noemt zijn naam.
werken je vader altijd in de tuin?
afbrandenHet huis tot de grond toe af .
rustenTussen twaalf en twee uur 's middags de Fransen.
lopenWij door de lange gang.
doenMijn broertje goed zijn best.
antwoordenDe leerlingen goed op de gestelde vragen.
vindenGelukkig Caroline dat niet erg.
verguldenDe kunstenaar de schilderslijst.
houdenKees zijn feestje op woensdag.
rondhangenDe jongens de hele dag in het winkelcentrum rond.
knedenDe banketbakker het bladerdeeg.
bezoekenMijn ouders mijn oom en tante vaak.
uitrustenWij heerlijk uit na de lange wandeling.
vindenHij dat verschrikkelijk naar.
In de meeste gevallen spreken we gewoon over de v.t. de verleden tijd.
Ik las een boek. Gisteren, toen jij me zag, was ik een boek aan het lezen. Ik had het boek nog niet uit.
Het lezen was nog niet voltooid.
(o.v.t.)las is de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
groeienVroeger groeiden er veel klaprozen langs dit pad.
kuchenDe bezoeker erg vanwege de rook.
hoestenTijdens mijn verkoudheid ik erg.
drinkenIn het restaurant ik een glas fris.
ontkennenHij die beschuldiging.
lezenDe meester iedere dag een stukje verder.
betalenDe cliënt de rekening vlot.
plonzenDe steen in het water.
zuchten de man van vermoeidheid?
badenVorige zomer wij in zee.
lezenWij de advertentie in de krant.
rijden de chauffeur van de vrachtwagen voorzichtig?
slibbenDe haven dicht.
verbazenDat bericht mij zeer.
verhuizenWij verleden jaar naar Amersfoort.