Het hele werkwoord | Zet de klankveranderende werkwoorden in de verleden tijd. (v.t.) |
schijnen | De zon scheen onbarmhartig op het land. |
slaan | De hockeyer de bal in het doel. |
komen | Gisteren mijn oom even langs. |
lopen | De mensen gewoon door. |
gaan | Vader en moeder samen uit. |
kunnen | Hij zijn aandacht niet bij de les houden. |
vinden | Deze les Patricia erg vervelend. |
staan | De bergeend op zijn kop in het water. |
blijven | Jeanette naar het boekje zoeken. |
duiken | De futen onder water. |
 | |
komen | Na enige tijd ze weer boven. |
grijpen | Moeder net op tijd het meisje vast. |
winnen | Wie de eerste prijs? |
meten | De meester de lengte van ons lokaal. |
werpen | De inbreker een steen door de ruit. |