| branden | Hij zich aan de uitlaat van de brommer. |
| slaan | die bladzij eens om! |
| kopen | Mijn moeder haar groente op de markt. |
| zeggen | jij me het goede antwoord eens. |
| geloven | Jij zeker die verhalen niet. |
| begrijpen | Op die manier Jan er niets van. |
| broeden | De koekoek niet zelf haar eieren uit. |
| verbeelden | Wat je nichtje zch eigenlijk wel. |
| snappen | De halve klas die som niet. |
| hopen | Caroline dat zij die prijs wint. |
| rusten | Waarom u niet even uit? |
| spoeden | De brandweer zich naar het brandende huis. |
| zweven | De meeuw op de wind. |
| sluiten | die deur direct, Jan! |
| sturen | Het Rode Kruis voedsel naar het rampgebied. |