Oefenen met werkwoordspelling 7

  
werkwoorden
Vul de ik-vorm + t in de tegenwoordige tijd in.( stam + t)
vervenMijn broer de roeiboot blauw.
zijnVandaag het de nationale fietsdag.
staanIn de garage een prachtige auto.
doenDat meisje altijd heel geheimzinnig.
etenMijn neef 's zomers altijd veel aardbeien.
watertandenHij bij het zien van die heerlijke appel.
watertanden jij ook als je die appel ziet?
komen van dat dak af!
grazenDe koe in de wei.
zingenDe merel het hoogste lied.