| de gewone zin | van enkelvoud naar meervoud of andersom | persoonsvorm |
| Mijn broertje noemt de dieren bij hun naam. | Mijn broertjes noemen de dieren bij hun naam. | noemt |
| De leeuwen rustten in de schaduw van de boom. | De leeuw rustte in de schaduw van de boom. | rustten |
| De pannenkoek brandt een beetje aan. | De pannenkoeken branden een beetje aan. | |
| De kinderen werkten hard aan het opstel. | Het kind werkte hard aan het opstel. | |
| De kleuter loopt in de tuin. | De kleuters lopen in de tuin. | |
|