Noor ziet een verkeersbord. Welke beginzin hoort bij dit bord?
Kijk, hier is ...
Pas op ...
Je moet hier ...
Vraag 2
Romy wil rechtdoor. De andere verkeersdeelnemers gaan ook rechtdoor. Wat is het grootste gevaar voor Romy?
Dat Romy geen voorrang krijgt van de motor, omdat deze haar niet op tijd ziet.
Dat Romy geen voorrang krijgt van de fietser, omdat deze haar niet op tijd ziet.
Dat de voetgangers Romy niet laten voorgaan, omdat ze aan het kletsen zijn.
Vraag 3
Fianne fietst achter twee andere fietsers. Van rechts komt een racefietser met hoge snelheid aan. Wat kan Fianne nu het beste doen?
Zo achter de fietsers voor haar blijven fietsen
Bellen en roepen naar de fietsers voor haar.
Meer afstand nemen tot de fietsers voor haar.
Vraag 4
Anna en Eva fietsen naast elkaar. Er komt een auto aan. Wat moeten ze nu doen? Er zijn twee antwoorden goed. Klik één goed antwoord aan.
Foto 1
Foto 2
Foto 3
Vraag 5
Milo fietst met zijn vrienden. Ze naderen deze kruising. Wat kan Milo nu het beste doen?
Doorfietsen, om zo de groep bij elkaar te houden.
Stoppen en de anderen laten gaan.
Doorfietsen, want de anderen konden ook voor het verkeer langs.
Vraag 6
Elif hoort berichtjes binnenkomen en wil op haar smartphone kijken. Kruis aan wat gevaarlijk kan worden. Er zijn drie gevaren. Klik het beste antwoord aan.
Het rennende meisje dat het fietspad op loopt. - De fietser voor Elif die afremt. - De bus die er aankomt.
De bus die er aankomt. - De fietser voor Elif die afremt. - Tegenliggers op de fiets.
Het rennende meisje dat het fietspad op loopt. - De fietser voor Elif die afremt. - De skateboarder.
De fietser voor Elif die afremt. - Tegenliggers op de fiets. - De skateboarder.
Tegenliggers op de fiets. - De reclameborden bij de bushalte. - De skateboarder.
Het rennende meisje dat het fietspad op loopt. - De skateboarder.
Vraag 7
Welke fiets in veilig?
fiets 1
fiets 2
fiets 3
Vraag 8
Isa nadert een rotonde Wie moet zij voorrang geven?
De fietser van links (A) en de fietser van rechts.
De fietser van links (A) en de voetganger (B).
De fietser van rechts (C) en de voetganger (B)
Vraag 9
Emma ziet dit verkeersbord.
Welk bord staat er aan de andere kant van de straat?
Bord A
Bord B
Bord C
Bord D
Vraag 10
Mees fietst en ziet voor zich een stilstaande auto. En een bus wil wegrijden. Wat kan Mees het beste doen?