Vul de juiste werkwoordvorm in. (Alle zinnen in de verleden tijd / de tijd van toen.)
bederven - Toen de koeling in het pakhuis uitviel de tomaten vrij vlot.
bedienen - Hij het instrumentenpaneel.
bespeuren - De kinderen een vreemde lucht.
herlezen - Wij het lastige gedeelte van de tekst.
hervinden - Na de woedeuitbarsting hij zich gelukkig vrij snel.

onderdrukken - De dictator zijn volk gedurende een periode van tien jaar.
onthullen - De prinses een plaquette bij de ingang van het winkelcentrum..
overwinnen - "Ik kwam, ik zag en ik " is een bekende uitspraak van Julius Ceasar.
verdiepen - Ik mij in het leven van deze bekende Romeinse politicus.
verlagen - De aannemer het plafond in de hal.

verslijten - Ik de afgelopen drie jaar vier paar voetbalschoenen.
vertalen - De auteur ook verscheidene boeken uit het Italiaans.
verzoenen - Zij zich met haar ouders na de fikse ruzie van vorige maand.
vingerverven - Als peuter ik vaak in de peuteropvang.
voldoen De zonnepanelen niet aan de eisen.