Vul de juiste vorm van het werkwoord in ( Let op welke tijd het is, soms mag je kiezen) .

computeren - Frits gisteren drie uur achter elkaar.
douchen - 's Morgens ik me altijd even heel vlug.
keepen - Ik vorig jaar in D2.
lunchen - Mijn moeder vandaag in de stad samen met mijn oma.
mixen - Het beslag moet langzaam en tien minuten lang worden .

racen - Wij zijn toen naar huis .
rappen - Kun jij goed ?
scoren - Ik verleden week drie keer.
scrabbelen - Wij vaak met mijn opa en oma.
skiën - Wij zijn toen naar het andere dal .

swingen - Wij twee uur lang tijdens het concert afgelopen weekend.
tanken - De tank werd helemaal vol met diesel, terwijl er benzine in moest!
timen - We de actie tot op de seconde nauwkeurig en het lukte!
typen - Ik heb alles over .
zappen - Ik heb een poosje tot ik bij de Europacup wedstrijd uitkwam.