Vul de juiste vorm van het werkwoord in: (Soms mag je de tijd zelf kiezen.)
emigreren - Mijn oom en tante twintig jaar geleden naar Australië.
ergeren - Ik mij afgelopen week flink tijdens de wedstrijd.
gniffelen - Wij liepen wel eens te als wij dat hoorden.
irriteren - Ik mij gelukkig niet zo snel.
lessen - De dieren hun dorst.

richten - De basketballer in de laatste minuut van de finale de bal op de basket en schoot mis.
schaden - De kaswittevliegen de afgelopen periode veel bloemen in de kassen.
schaken - De schaker in de halve finale tegen de kampioen van vorig jaar.
schrobben - Mijn moeder het terras vorige week woensdag.
spieden - De man in het rond.

splijten - De bijl het hout, toen ik er op lossloeg.
strijden - Deze sportlieden vorig jaar ook om het kampioenschap.
studeren - Ik tot twee jaar geleden aan de Rijksuniversiteit Utrecht.
treffen - Wij een verlaten huis en zijn toen maar weer vertrokken.
vriezen - De bloemen gelukkig niet dood, anders was de schade enorm geweest.