bewijzen - Wij
nu het tegendeel. - wij
bewezen toen.
blinken - Zij
nu geweldig. - zij
blonken toen.
breken - Ze
nu alle exemplaren. - ze
braken toen.
denken - Wij
nu goed na. - wij
dachten toen.
duiken - Wij
nu in het koude water. - wij
doken toen.
helpen - Jullie
nu goed mee. - jullie
hielpen toen.
krimpen - Zij
nu in elkaar. - zij
krompen toen.
lijken - Wij
nu de oplossing te hebben. - wij
leken toen.
lopen - Wij
nu vrij snel. - wij
liepen toen.
smijten - Wij
nu met geld. - wij
smeten toen.
vechten - Zij
nu om de overwinning. - ze
vochten toen.
vergeten - Zij
nu om op te schieten. - zij
vergaten toen.
werpen - Jullie
nu met extra zware ballen. - jullie
wierpen toen.
weten - Jullie
nu bijna alles. - jullie
wisten toen.
zoeken - Wij
nu een oplossing. - jullie
zochten toen.