Woorden bij spelling Taalverhaal - groep 6 week 28 (gebruik TAB om naar het volgende woord te gaan)

  
Kom je er echt niet uit?
Klik dan op de Hint knop.
taalverhaal spelling groep 6 week 28Vul het werkwoord in en bestudeer de rest.
werken - Wij werken nu - Wij werkten toen - Wij hebben een paar uur gewerkt.

blussen - Wij nu - Wij blusten toen - Wij hebben de brand geblust.
fronsen - Wij nu - Wij fronsten toen - Wij hebben de wenkbrauwen gefronst.
jeuken - Mijn armen nu - Mijn armen jeukten toen - Mijn armen hebben flink gejeukt.
klappen - Wij nu - Wij klapten toen - Wij hebben voor de toneelspelers geklapt.
lekken - De tonnen nu - De tonnen lekten toen - De tonnen hebben een beetje gelekt.

mikken - Wij mikken nu - Wij mikten toen - Wij hebben goed .
ontploffen - Wij ontploffen nu - Wij ontploften toen - Wij zijn bijna van boosheid.
proppen - Wij proppen nu - Wij propten toen - Wij hebben alles bijelkaar .
schrapen - Wij schrapen nu - Wij schraapten toen - Wij hebben de verf van de deur .
sloffen - Wij sloffen nu - Wij sloften toen - Wij zijn door het huis .

Nu met de hij-vorm
werken - Hij werkt nu - Hij werkte toen - Hij heeft hard gewerkt.

straffen - Hij straft nu - Hij toen - Hij heeft echt hard gestraft.
strekken - Hij strekt nu - Hij toen - Hij heeft zijn benen gestrekt.
verslikken - Hij verslikt nu - Hij toen - Hij heeft zich bijna verslikt.
wekken - Hij wekt nu - Hij toen - Hij heeft zijn broertje gewekt.
wensen - Hij wenst nu - Hij toen - Hij heeft hem een fijne dag gewenst.

verder naar week 29