Woorden bij spelling Taalverhaal - groep 6 week 27 (gebruik TAB om naar het volgende woord te gaan)

  
Kom je er echt niet uit?
Klik dan op de Hint knop.
taalverhaal spelling groep 6 week 27Vul het werkwoord in en bestudeer de rest.
werken - Wij werken nu - Wij werkten toen - Wij hebben een paar uur gewerkt.

bakken - Wij nu - Wij bakten toen - Wij hebben brood gebakken .
blaffen - Wij nu - Wij blaften toen - Wij hebben nooit geblaft.
boffen - Wij nu - Wij boften toen - Wij hebben flink geboft.
dansen - Wij nu - Wij dansten toen - Wij hebben een uurtje gedanst.
fietsen - Wij nu - Wij fietsten toen - Wij hebben hard gefietst.

gapen - Wij gapen nu - Wij toen - Wij hebben flink gegaapt.
happen - Wij hapten nu - Wij toen - Wij hebben in de taart gehapt.
juichen - Wij juichen nu - Wij toen - Wij hebben gejuicht.
kloppen - Wij kloppen nu - Wij toen - Wij hebben op de deur geklopt.
knippen - Wij knippen nu - Wij toen - Wij hebben het haar geknipt.

Nu met de hij-vorm
werken - Hij werkt nu - Hij werkte toen - Hij heeft hard gewerkt.

lachen - Hij lacht nu - Hij toen - Hij heeft echt hard gelachen.
maken - Hij maakt nu - Hij toen - Hij heeft het raampje gemaakt.
pakken - Hij pakt nu - Hij toen - Hij heeft het schrift gepakt.
piepen - Hij piept nu - Hij toen - Hij heeft hard gepiept.
stoppen - Hij stopt nu - Hij toen - Hij is gestopt met roken.
verder naar week 28