Woorden bij spelling Taalverhaal - groep 6 week 26 (gebruik TAB om naar het volgende woord te gaan)

  
Kom je er echt niet uit?
Klik dan op de Hint knop.
taalverhaal spelling groep 6 week 26Vul het werkwoord in en bestudeer de rest.
halen - Wij halen nu - Wij haalden toen - Wij hebben boodschappen gehaald.

boenen - Wij nu - Wij boenden toen - Wij hebben de stoep geboend .
delen - Wij nu - Wij deelden toen - Wij hebben het geld gedeeld.
dwalen - Wij nu - Wij dwaalden toen - Wij hebben door het bos gedwaald.
dweilen - Wij nu - Wij dweilden toen - Wij hebben alles al gedweild.
gieren - Wij nu - Wij gierden toen - Wij hebben gegierd van het lachen.

gluren - Wij gluren nu - Wij toen - Wij hebben door het kiertje gegluurd.
graaien - Wij graaien nu - Wij toen - Wij hebben alles bijelkaar gegraaid.
klieren - Wij klieren nu - Wij toen - Wij hebben geklierd.
knielen - Wij knielen nu - Wij toen - Wij hebben bij de gewonde geknield.
lenen - Wij lenen nu - Wij toen - Wij hebben niets geleend.

Nu met de ik-vorm
halen - Ik >haal nu - Ik haalde toen - Ik heb boodschappen gehaald.

menen - Ik meen nu - Ik meende toen - Ik heb het echt .
schuren - Ik schuur nu - Ik schuurde toen - Ik heb het raam .
speuren - Ik speur nu - Ik speurde toen - Ik heb ernaar .
vormen - Ik vorm nu - Ik vormde toen - Ik heb een groepje .
zoenen - Ik zoen nu - Ik zoende toen - Ik heb mijn ma .
verder naar week 27