Schrijf het goed over.

de deuropening - De jongen stond te wachten in de .
het feestnummer - Het feestje begon met een echt .
het hemelbed - Het staat schitterend op mijn kamer.
de hoofdletter - Namen schrijf je altijd met een .
de kanariekooi - Ik had per ongeluk de open laten staan.

de koektrommel - Doe de koekjes maar allemaal in de .
de luchtballon - Ik blies de hard op.
de postbode - De postbode ging al vroeg op pad.
het stekelvarken - Het stekelvarken had lange stekels.
de tennissokken - Heb jij deze witte ook?

de vloertegel - De was prachtig volgens mijn vader.
de vuurtoren - De staat aan het eind van de dijk.
de wereldbol - De was mooi verlicht.
de windmolen - De stond langs de rand van de dijk.
de woonwagen - De werd verplaatst naar een betere plek.