Schrijf het goed over.

het avontuur - In Zuid-Amerika beleefden wij een groot .
blazen - Als je thee te heet is, moet je flink .
boven - De spullen liggen op zolder klaar.
boze - De redactie kreeg een brief.
duizend - Je kunt euro winnen met deze prijsvraag.

geven - Wij geven elkaar vaak leuke cadeaus.
graven - Mollen vaak lange gangen onder grond.
grijze - Mijn moeder verft haar haren.
de heuvel - De langs de autoweg bestaat voor een groot deel uit afval.
kiezen - Kun je wel ? De keuze is zo groot.

lezen - Ik ga eerst de handleiding .
niezen - Het woord mag ook met een 's'.
de rover - De kocht een Rover.
vieze - Ga jij die handen eens wassen!
de wijzer - De van de klok staat al bijna bovenaan.