Zet het woord in de goede zin.
Kies uit : de boot - de kast - de kat - de kist - kort
De borden staan in de .
De vaart weg.
De klimt in de boom.
Deze zin is .
In de liggen appels.

Kies uit : het bed - het bord - nat - vast - heet
nat - De verf is nog .
heet - De koffie is .
vast - Ik lijm het .
het bed - Ik lig in mijn .
het bord - Het breekt, als het valt.

Kies uit : het brood - goed - koud - oud - wild
Het is vers.
Ik kan dat heel .
Zij zwaait met haar arm.
Ik krijg het erg .
Mijn opa is heel .