Aan het werk gaan. | |
Luisteren naar. | |
Geliefd. Je dierbaren zijn de mensen van wie je houdt. | |
Er is goed over nagedacht. | |
Op de helft. | |
Werk dat je met je handen doet. | |
Vuur op een open plek buiten. | |
Zonder nadenken. Zonder op het gevaar te letten. | |
Je let op gevaar. | |