Verbranden tot er niks meer over is. | |
Telefoonnummer dat je belt in geval van nood. | |
Degene die het vuur heeft aangestoken. | |
Gebouw waar alle brandweerauto's staan. | |
Flink branden. Het staat in de fik. | |
Brandweerauto met uitschuifbare ladder. | |
Apparaatje dat gaat piepen als er rook is. | |
Rook die omhooggaat. | |
Metalen fles waar schuim uit spuit om het vuur mee te doven. | |
Een vlam die plotseling omhoogschiet. | |
In brand vliegen. | |