Vastmaken. | |
Ergens aan hangen en een beetje heen en weer zwaaien. | |
Ermee ophouden. Kapotgaan. | |
Eraan trekken zodat het losschiet. | |
Kast waarin gemeten wordt hoeveel stroom er wordt gebruikt. | |
Slim. Bij de hand. | |
Hard soort aardewerk, waar bijvoorbeeld kopjes van gemaakt worden. | |
Elektriciteit die door je lichaam gaat. Je krijgt een 'schok'. | |
Stoppen. Er is ineens geen stroom meer. | De stroom kan |
Per se. Omdat je het echt wilt. | |