de gewone zin | de andere tijd | persoonsvorm |
Iedereen genoot van de voorstelling. | Iedereen geniet van de voorstelling. | genoot |
Het meisje rent pijlsnel naar huis. | Het meisje rende pijlsnel naar huis. | |
Mijn vader mist de bus. | Mijn vader de bus. | |
Hij antwoordde goed op de vraag. | Hij goed op de vraag. | |
De man ontmoette een vroegere vriend. | De man een vroegere vriend. | |
Hij gaf een snoepje aan zijn zusje. | Hij een snoepje aan zijn zusje. | |
Deze vrouw houdt niet van katten. | Deze vrouw niet van katten. | |
De politie ontruimde het kraakpand. | De politie het kraakpand. | |
Wij horen 's morgens vroeg de vogels fluiten. | Wij 's morgens vroeg de vogels fluiten. | |
De kinderen verkleden zich voor het feest. | De kinderen zich voor het feest. | |
|