Bart speelt met zijn bal. | Bart heeft met zijn bal gespeeld. | De leraar vertelt een verhaal. | De leraar een verhaal . |
Mijn moeder koopt een boek. | . |
Anna duikt van de duikplank. | . |
De metselaar metselt een muur. | . |
Vandaag kook ik het eten. | . |
De toeristen kopen souvenirs. | . |
De kinderen zingen een liedje. | . |
De meester roept de kinderen. | . |
Joyce luistert goed. | . |
De rechter spreekt het vonnis uit. | . |