Hij maakt een reis naar Londen. | Hij zal een reis naar Londen maken. | 's Avonds is de ijsbaan verlicht. | De ijsbaan zal 's avonds verlicht zijn. |
Peter gooit de bloempot in stukken. | Peter de bloempot in stukken . |
Mijn neef behaalt hoge cijfers. | . |
Ik leg het tafelkleed op tafel. | . |
Zij spelen naast ons huis. | . |
De vrachtauto's rijden naar Keulen. | . |
De bloemist brengt de bloemen. | . |
Het huis wordt afgebroken. | . |
Hij leert me een versje. | . |