Hij heeft een spannend avontuur beleef. |
Mijn kleine broertje geloof in spoken. |
De bus vervoer dagelijks honderden passagiers. |
We werden door een grasppige ober bedien. |
De meester verander de indeling van de klas. |
Mijn moeder is van baan verander. |
Hij verbeter de fouten in zijn werkboek. |
We hebben de kerstboom versier. |
De les werd verstoor door het lawaai buiten. |
Zijn grootste wens is vervul. |