Ik wacht op de bus. | . | Mijn moeder laadt haar telefoon op. | . |
We vluchten voor het naderend onweer. | . |
De olifanten waden door het water. | . |
Ons team leidt in de competitie. | . |
Verwachten jullie bezoek? | ? |
Ik beantwoord die e-mail niet. | . |
De moeder voedt haar baby zelf. | . |
De verzekering vergoedt de gestolen camera. |
. |