1. verslinden (vt) | Jonne verslond alles over motorrijder Hylke. |
2. uitzenden (vt) | Als de televisie iets uitzond, zat Jonne ervoor. |
3. plaatsvinden (tt) | Nu vindt er een rally plaats bij haar in de buurt. |
4. uitvinden (vt) | Jonne vond uit wie er meerijden. |
5. verzenden (vt) | Ze verzond een aantal mailtjes. |
6. meerijden (tt) | En ja, Hylke rijdt mee. |
7. aanbieden (vt) | Hij bood haar zelf een oefenritje aan. |
8. betreden (tt) | Knalrood betreedt ze het terrein. |
9. worden (tt) | Ze wordt uitgenodigd achterop te stappen. |
10. rijden (tt) | Wat rijdt Hylke hard! |
11. afsnijden (tt) | En wat snijdt hij de bochten af! |
12. verzenden (vt) | Na afloop verzond Jonne een bedankje. |