1. overstromen | Het water is de emmer overgestroomd. |
overstromen | Daardoor is de keukenvloer overstroomd. | 2. doorzoeken | We bleven zelf toen het donker werd . | doorzoeken | Zelfs de kofferbak hebben we . | 3. voldoen | Mijn vader heeft de tank weer . | voldoen | Hij heeft de rekening net . | 4. ondergaan | De zon is net . | ondergaan | En ik heb de koude campingdouche . | 5. voorspellen | Hij heeft me de moeilijke woorden . | voorspellen | Ik heb dat ik het nog eens fout ga schrijven. | 6. overkomen | Mijn penvriendin is uit Engeland . | overkomen | Dat is het mooiste wat me ooit is . | t. |