Het is een mooie ochtend in het voorjaar. |
zelfst. nw. = |
bijv. nw. = |
Parkeer de auto maar op het nieuwe parkeertterrein. |
zelfst. nw. = |
bijv. nw. = |
Draag je een gouden ketting om je hals? |
zelfst. nw. = |
bijv. nw. = |
Dit oude servies staat in de kast. |
zelfst. nw. = |
bijv. nw. = |
De lange man stootte zijn hoofd aan de deurpost. |
zelfst. nw. = |
bijv. nw. = |
De familie erfde het vervallen kasteel. |
zelfst. nw. = |
bijv. nw. = |
In de enorme hal was een tentoonstelling. |
zelfst. nw. = |
bijv. nw. = |
Bart kreeg op zijn verjaardag een nieuw boek. |
zelfst. nw. = |
bijv. nw. = |