De jongen vangt veel vis. | veel vis | Mo draagt de boodschappen. | |
Ik schreef oma een lange brief. | |
De monteur verwisselt de banden. | |
Sinterklaas gaf me een hand. | |
De winkelier verkoopt leuke boekjes. | |
Hij betaalde me een euro. | |
De postbode heeft de post bezorgd. | |
Mijn zusje dekt de tafel. | |
We bezoeken de dierentuin. | |